Dag 2
Na weinig geslapen te hebben, stonden we de volgende dag vroeg op om naar
het nationaal park Cúc Phứơng te gaan; een groot
bosgebied op een bergrug. Jammer genoeg waren Hy en Diễm - de mensen waar Dung
en ik ook deze dag nog mee reisden - helemaal geen fan van een beetje avontuur.
Ik had mij voorbereid op een dag
wandelen in een jungle: stevige schoenen, lange broek die vies mocht worden,
oud shirt en een bloes – mocht ik lange mouwen nodig achten. Kleding van hem:
glanzende schoenen, een nette gestreken broek en bloes van een lichte kleur.
Kleding van haar: een mooie korte jurk en hakken, die ze op het laatste moment
verwisselde voor slippers. Toch niet te geloven? Bij de ingang van het park kon
je motortjes huren, maar nee, zij stonden erop dat we met de taxi verder gingen
tot aan het punt waar je echt niet verder kon. Om toch wat frisse boslucht te
kunnen proeven, heb ik de hele weg maar als een hond met mijn hoofd uit het
raam gehangen.
Dat er door onze groepsgenoten weinig gewandeld zou worden was wel
duidelijk, maar de mevrouw aan de infobalie had leek ook weinig vertrouwen te
hebben in mij. De eerste paar kilometers van het pad naar de “1000 jaar oude
boom” bestonden uit beton, dus dat zou ik wel kunnen, maar daarna kon ik beter
teruggaan, want de rest van de wandelroute bestond uit zandpaden. Ik was met
stomheid geslagen. Dacht ze nu echt dat elke buitenlander een stereotypisch
luie Amerikaan is die zich enkel op vlakke grond kan voortbewegen? Er is niets
vervelender bij een bergwandeling dan betonnen trappen: geen enkele demping en
wanneer het geregend heeft worden de treden spekglad – vooral met wat bladeren
erop. Ik houdt mezelf maar voor dat de dame waarmee ik sprak “you” in meervoud bedoelde
en het dus over mijn gezelschap had.
De uiteindelijke wandeling was prachtig. Het was in de ochtend op een
bewolkte doordeweekse dag, wat zorgde voor uitstekend (niet te warm) weer en
weinig toeristen. Slechts drie kilometer van de parkeerplaats vonden we de
Eeuwenoude Boom die schijnbaar één van de hoogtepunten is van het park. Niet
helemaal wat ik ervan verwacht had, maar desalniettemin een mooie plek. De
enige echte teleurstelling was het zien van de vele namen, door “romantische”
vandalen in de enorme stam gekrast. Op dit punt hielden we een korte lunch –
prullenbakken waren wonderbaarlijk genoeg wel geplaatst rond de tafeltjes naast
de boom – waarna Dung en ik alleen de route afmaakten: onze metgezellen liepen
dezelfde weg terug als ze gekomen waren. Het tweede deel van de tocht was nog
veel mooier. Geen mensen, dus geen achtergrondgewauwel waar ik toch niets van verstond, maar het
rustige tikken van regen op de boomtoppen. Hier en daar een omgevallen boom op
je pad waar je omheen klautert, en hagedissen die vlug de struiken in sprinten
en dan plots roerloos blijven zitten – in de hoop dat je ze niet gezien hebt.
Wij namen dan een paar foto’s van ze en speelden verder het spelletje mee. Zo
kwamen we ook nog een wandelende tak tegen en een ware wolk van vlinders. Op
het laatste stuk van de weg ‘ontdekten’ we zelfs nog een aantal verlaten
vakantiehuisjes, compleet met vol geregend groen zwembad. Ondertussen was de
zon al weer goed en wel aanwezig, maar juist daardoor zagen Dung en ik er tegen
het eind van onze wandeling uit alsof we door een flinke hoosbui gelopen waren.
Op de parkeerplaats voegden wij ons weer bij het andere paar en kropen
de taxi in. Nu gingen we naar de ware toeristentrekker van de provincie Ninh
Binh: Tam Cốc (- Bích Động). Dat is een plekje
dat op Tràng An lijkt, maar dat minder boeiend, doch beter bekend is. Het begon
bij aankomst al met een hoop gezeik. Volgens de regels, vastgesteld door het
Volkscomité:
1)
moesten er voor mij twee kaartjes gekocht worden, omdat ik een
buitenlander ben.
2)
mochten er niet meer dan twee buitenlanders in één boot.
Wij waren met vier personen, waarvan slechts één geen Vietnamees was.
En toch, ondanks dat er meer dan genoeg ruimte voor was, mochten wij niet met
vier personen in één bootje. Nogmaals: want ik was een buitenlander. Er is namens mij fel gediscussieerd door H&D,
maar het mocht niet baten. We moesten in aparte bootjes. De rivier was heel
breed (vergeleken met Tràng An), er waren meer bootjes in het water en minder
grotten. We voeren onder drie wijde en (relatief) hoge tunnels door, kwamen toen bij een
punt waar een stel dames in bootjes ons drinken en nutteloze souvenirs
probeerden te verkopen, en draaiden weer om. Dezelfde weg terug naar het
beginpunt. Beetje jammer. En het ergste: het was nog duurder ook. Hier ontdekten wij
tevens zo’n mooi voorbeeld van eerder genoemd Vietnamees natuurbeheer. Een
enkele straat voorbij het pleintje waar de alle toeristen kwamen, lag
–ingeklemd tussen een rotswand en een laag muurtje– een vuilstort. GFT,
plastic, papier; alles op één hoop, waarvan een groot deel nog eens in het
water ligt.
Na deze lichtelijk teleurstellende plek, reden wij door naar de laatste
bezienswaardigheid op de route van die dag: een tempel. Zoals bij de tempels
die we een dag eerder bezochten, werd ook hier natuurlijk het één en ander
verkocht, maar de mensen hadden kraampjes opgesteld en waren minder geneigd achter
ons aan te sjokken. Dit tempeltje had wel wat bijzonders; het was aan de voet
van, maar ook op en in een rotsheuvel gebouwd. Je begon bij een brug over een
lotusvijver. Van daaruit volgde je het pad door de poort naar de eerste paar
gebouwen (op grondniveau) en de eerste traptreden omhoog. Deels op een richel,
deels in een grot lag daar nog een hal van redelijk formaat, samen met wat
kleinere altaartjes. Liep je er omheen, dan kon je dieper de grot in; via een
volgende trap bereikte je een tweede grot – die overigens bewoond werd door een
paar dozijn vleermuizen – met een altaar en een grote bronzen bel met
inscriptie. Deze grot kwam uit op de buitenwereld, van waaruit je nog een trap
kon nemen naar het laatste altaar hoog op de berg. Toch wel de moeite waard.
Voordat sommigen van jullie nu ineenkrimpen bij de gedachte aan een met
vliegende knaagdieren gevulde ruimte, wil ik even kwijt dat deze diertjes echt
niemand kwaad doen. Sterker nog, vleermuizen zijn een symbool van geluk in
China, omdat het woord voor ‘vleermuis’ en het woord voor ‘geluk’ homofoon zijn
(d.w.z. ze klinken hetzelfde) in het Chinees. Mijn vriendin kon niet bevestigen
of dit in Vietnam ook zo was, maar ik vermoed dat het in ieder geval vroeger
–als één van de vele culturele overeenkomsten– toch een gedeelde opvatting was.
Ik heb op enkele oude tempelpoorten wel eens gebeeldhouwde vleermuizen gezien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten